Oké, Holy Island of Lindisfarne is geen plek waar ik graag naartoe ga, het is er namelijk heel erg toeristisch. Een paar jaar geleden zijn we er geweest met ons gezin. Gelukkig vonden we toen een natuurroute over de noordkant van het eiland waar we aan de drommen konden ontsnappen. Maar de ervaring maakt me niet laaiend enthousiast over het eiland. Maar ja, ik ben er nu toch en ernaartoe lopen, is dan wel weer speciaal. Al maak me nog een beetje zorgen over het hoe, of ik over het wad zal lopen of niet.
Fenham Farm ligt uitstekend gepositioneerd als je naar Holy Island wilt wandelen. Het ligt tegen de mudflats – wadden – aan die het vaste land scheiden van Holy Island. Het is een getijdeneiland waar je alleen een uur of zeven rondom laag tij naartoe kan. Als ik ’s ochtends (door de regen) naar de andere kant van het erf loop voor het ontbijt in de verbouwde schuur, zie ik links van mij aan de overkant van het water, Holy Island al uitnodigend liggen.
In de ontbijtzaal begin ik een gesprek met de vrouw, die alleen zit, over mijn wandeltocht en dat ik vandaag naar Holy Island wil lopen. Ik vind het namelijk nog best spannend om in mijn eentje over het wad te gaan lopen. Ik twijfel of ik de autoweg – tidal causeway – zal nemen of het wadpad. De weg ligt wat hoger, zodat die bij afnemend tij eerder droogvalt. Het pad dwars over het wad voelt meer als echte pelgrimage naar Holy Island, maar ik heb maar één broek en één paar schoenen bij me en kan me niet veroorloven dat die straks helemaal nat zijn en onder de blubber zitten. Ook heb ik in mijn referentiekader de Nederlandse wadden voor ogen, waar je alleen met een gids overheen mag. Er zit ook een echtpaar, aan mijn andere kant aan een tafeltje. Zij vertellen dat zij hier regelmatig komen. “En weet je wat leuk is?” vertelt de vrouw van het echtpaar, “Je kan hier in het raam gaan zitten kijken naar auto’s, die vast komen te zitten op de causeway. Het gebeurt altijd wel een keer in de paar dagen dat we er zijn.” Ik reageer verbaasd. Overal waar je hier in de buurt komt, zie je namelijk waarschuwingsborden om goed op te letten wanneer het veilig is om over te steken. Ik kan het niet geloven dat er Engelsen zijn – meestal erg geneigd om zich te voegen naar de regels – die buiten de veilige tijden van of naar het eiland proberen te rijden. Maar ook Walter, die binnen komt lopen, bevestigt dat het wel een paar keer per week gebeurt.
Er komt nog een echtpaar binnen en zij beginnen een gesprek met het stel dat naast mij zit. Ik vang hun gesprek op over wegopbrekingen. “Vaak wordt je mijlen omgeleid”, zegt de een, “en dan blijkt dat de werkzaamheden eigenlijk niks voorstellen en je net zo goed de oorspronkelijke route had kunnen nemen.” “Dat klopt,” zegt de man naast mij “Nowadays we just drive on until we hit the problem and then deal with it.” – Tegenwoordig rijden we gewoon door tot we het probleem tegenkomen en dan handelen we ernaar. Ik vind het een mooie uitspraak, die ook opgaat voor het dagelijks leven. Die ga ik als motto gebruiken: Just keep going until you hit the problem and then deal with it. Niet van te voren me inbeelden wat er allemaal mis kan gaan, gewoon gaan, zien wat ik tegenkom en dan handelen.
Walter legt me uit dat het pad onder langs het wad nu te nat is, en dat ik beter terug over de weg omhoog kan lopen richting Fenham hill. Vandaag heb ik tot 14.30 uur de tijd om de oversteek te maken. Mijn plan is om heen te lopen en terug met de bus te gaan, meteen door naar Berwick-upon-Tweed waar mijn volgende B&B is. Ik trek mijn regenbroek en -jas aan, want het regent en de ijzige noordenwind waait nog flink. Bijna bovenop de heuvel waar de bordjes van de langeafstandspaden St. Cuthbert’s way en St. Oswald’s way afslaan naar Holy Island heb ik een fantastisch uitzicht over het wad en Lindisfarne aan de overkant. Het NC gaat niet naar Holy Island maar blijft de kustlijn naar het noorden volgen. Dus volg ik Cuthbert en Oswald en sla rechtsaf een modderig veld op. Het pad daalt geleidelijk af richting het wad en kruist het spoor. Deze keer weer zonder brug of tunnel. Zodra het droger lijkt te worden, vlakbij de causeway trek ik mijn regenbroek weer uit. Zo’n broek vind ik toch te benauwd om lang in te lopen en inmiddels word ik er handiger in om hem uit te trekken.
Bij de parkeerplaats aan het begin van de weg, zie ik verschillende auto’s parkeren en mensen uitstappen met rugzakken en regenbroeken aan. Ik ben duidelijk niet de enige die naar Holy Island gaat lopen. Daar hoefde ik me dus geen zorgen over te maken. De kaart geeft de causeway aan als wandelroute naar het eiland. Totaal vanaf Fenwick ongeveer 10 kilometer, een mooie dagwandeling. Ook de pelgrimsroute over het wad gaat eerst een stukje over de weg om via een bruggetje een riviertje over te kunnen steken, waar ook bij eb water doorheen stroomt. Na de brug volg je eenvoudig de hoge palen over het wad, kan niet missen. Op de weg zie ik nog een flinke laag water staan. Dat zal op het wad niet veel beter zijn vermoed ik, dus hak ik de knoop door en blijf langs de weg lopen.
Het lijkt me wel rustgevender (want geen auto’s die steeds langs je rijden) als je dwars over het wad kunt lopen. Waarom zouden er eigenlijk zoveel mensen zijn die de pelgrimsroute naar Holy Island willen lopen? Zouden ze dat als therapeutisch, helend, of spiritueel verheffend ervaren. Of is het omdat je in de voetsporen treedt van zoveel heiligen die je voor gingen? Of de fysieke prestatie? Misschien heeft het met de modder te maken, als je zo door het slib en slijk der aarde loopt, ervaar je misschien sterker dat je leeft, dat je zichtbaar iets gedaan hebt.
Hoe dan ook, ik houd niet van druk belopen pelgrimspaden. Ik vind in mijn eentje over een eigen gekozen route wandelen meer therapeutisch dan met veel mensen over uitgesleten paden. Op een pelgrimsroute zoals naar Santiago de Compostella zal je mij niet tegenkomen. Al was de opmerking daarover van de gastvrouw van het Zweedse huis waar we afgelopen zomer waren, wel mede het zetje om deze pelgrimage te ondernemen. Zij vertelde dat, in haar eentje naar Compostella lopen, het beste was wat ze in jaren had gedaan. Toen ik vertelde over mijn wens om een keer een lange afstand wandelroute in Engeland te gaan lopen, merkte zij op, dat ik het zou weten wanneer het goede moment daarvoor zou zijn. Geen pushende opmerking als: dat moet je zeker doen! Maar: het moment dient zich vanzelf aan. Dat ik zo snel daarna op pad zou gaan, had ik niet kunnen denken. Maar ik kan niet anders dan bevestigen dat dit het goede moment is. En het is zeker ook het beste wat ík in jaren heb gedaan.
Vandaag is het pelgrimspad niet heel druk, maar langs de weg loop ik helemaal alleen. Onderweg tuur ik geregeld met mijn verrekijker over het wad. Op een gegeven moment zie ik een groep dieren op het drooggevallen wad. Zijn het, ganzen? Of zeehonden? Het kunnen ook gewoon stenen zijn… Nee, ze bewegen, het zijn toch zeehonden!
De parkeerplaats aan het begin van het dorpje staat alweer bomvol. Overal zijn mensen in het dorp en de cafés. En nog voor ik bij St. Mary’s Church en de ruïnes van de priory loop, zie ik al drommen mensen af en aan lopen naar de ingang. Eenmaal binnen in St. Mary’s staat iedereen hutje mutje achterin de kerk, de rest is afgezet. En alleen in de achterste bank mag je zitten. Zelfs om het prachtige houtsnijwerk van de monniken die St. Cuthberts – Aidans opvolger – doodskist wegdragen, mag je niet heenlopen. Het is zo weinig verstillend en overtoeristisch dat ik er na een paar minuten wegvlucht. Ook al is de zon gaan schijnen, het maakt niet dat ik me beter voel. Ik houd niet van mensenmassa’s. Ik voel me daarin eenzamer, dan wanneer ik ergens alleen loop.
In het dorp had ik eerder een bordje gezien naar de Rooms Katholieke St. Aidan’s Church, die wil ik opzoeken, in de hoop dat het daar rustiger is, maar ik hem niet vinden. In de richting waar het bordje heen wijst staat een United Reformed Church. Ondanks een groot welkomstplakaat in tig talen, zit de deur stevig dicht. Ook als ik het vraag in een winkel word ik de verkeerde kant op gewezen. Al met al is het een teleurstellende exercitie in de korte tijd die ik op het eiland heb. Tegen 13.00 uur ga ik naar de bushalte, want dan zou er volgens de (ingewikkelde) dienstregeling een bus vanaf het eiland moeten vertrekken. Maar ik zie nergens een bus en de tabel is onleesbaar en deels afgescheurd. Ik vraag een buschauffeur van een touringcar of hij meer weet. “Ik heb de hele dag nog geen bus gezien,” reageert hij. “Misschien dat ze je bij de Postoffice meer kunnen vertellen?” Het postkantoortje verkoopt ook eten, dus haal ik daar meteen mijn lunch. Jill, die de take-away bedient en postbeamte is, is zeer behulpzaam. Ik vraag of ze weet hoe laat de bus komt. “Nee, dat weet ik niet”, is haar antwoord, “Waarschijnlijk komt hij niet, maar je kan altijd een taxi bellen”, suggereert ze. Ondanks dat het kleine winkeltje vol staat met klanten, zegt ze: “Ik wil anders de busmaatschappij wel voor je bellen.” “Graag! Bedankt!” reageer ik. Als ze ophangt, zegt ze: “De eerstvolgende bus komt in maart volgend jaar.”
Die zag ik niet aankomen. Even voel ik een vlaag van paniek opkomen en mijn hersenraderen beginnen meteen op volle toeren te draaien: Misschien kan ik van iemand een lift krijgen, of toch ergens op het eiland overnachten? En anders moet ik heel snel terug gaan lopen. Maar terwijl Jill mijn pie inpakt in een papieren zak, zegt ze: “Als je het niet erg vindt om in een hondenauto te zitten, mag je wel met mij meerijden. Ik moet straks toch naar het vaste land.” Wow, dat is heel erg lief van haar en dankbaar aanvaard ik het aanbod. “Zorg dat je om half drie voor het postkantoor staat, dan neem ik je mee.” Als ik blij het kleine winkeltje uitstap met mijn lunch, zie ik opeens St. Aidan’s Church recht tegenover me staan. Het lijkt niet eens op een kerkgebouw, meer een grote schuur tegen andere huizen aangebouwd. Nu snap ik hoe ik er twee keer langs heb kunnen lopen, zonder hem op te merken. Op de ramen staan wel kruistekens, maar die vallen niet echt op. En naast het portaal hangt een crucifix, dus als je erop let, zijn er wel aanwijzingen dat het om een kerk gaat.
In St. Aidan’s Church kan ik op adem komen. Er is helemaal niemand en het is er stil. Het interieur is eenvoudig met aan de muren houtsnijwerken van de veertien staties van Jezus kruisweg. Er is één gebrandschilderd raam van St. Aidan. Het altaar is simpel en erachter op de muur hangt een kluisje met gouden deur voor de hostie met een kruis erboven. Ik kom een beetje tot rust, ook al omdat ik weet dat Jill me straks naar de bushalte op het vaste land zal brengen. Daarover hoef ik me geen zorgen meer te maken. Ik dank God ervoor en geniet van de vredige sfeer.
Omdat ik nu tijd over heb, loop ik nog naar de priorij ruïne, omdat daar een beeld van St. Aidan staat dat ik graag nog wil zien. Het is een roodstenen beeldhouwwerk van een monnik, die een ijzeren bisschopsstaf in zijn rechterhand heeft, en een toorts in zijn linkerhand. Een krachtig beeld van de eenvoudige, vrome monnik die het licht van het evangelie naar Noord-Engeland bracht.
Even na half drie komt Jill het postkantoor uit gesneld en haalt haar auto op, waarna we over de causeway naar het vaste land rijden. In de auto, die inderdaad naar natte hond ruikt, vertelt ze me dat ze zelf ook graag langeafstandsroutes loopt. Ze heeft persoonlijk ervaren hoe vervelend het is als je op een bus rekent die niet komt. “Ik had een nare ervaring in Portugal,” vertelt ze “Ik had een tocht van zo’n 20 kilometer langs de kust gemaakt en liet een bus aan me voorbij rijden, omdat ik dacht dat er nog een zou komen. Maar het bleek de laatste bus te zijn, die ik had laten gaan. Toen moest ik nog bijna 13 kilometer teruglopen langs de weg. Ik was helemaal kapot. Als ik je daarom een advies mag geven,” vervolgt ze “neem eerst de bus naar het verste punt en loop terug naar je beginpunt, dan kom je niet voor verrassingen te staan.” Die raadgeving knoop ik in mijn oren. Het punt is alleen dat ik niet graag terugloop. Ik vind mijn wandelingen het leukst als het eindpunt zo lang mogelijk een verrassing blijft. Jill zet me af bij de bushalte en de tijd dat ik moet wachten, gebruik ik om een afspraak te maken voor een Corona-test. Om Nederland in te mogen, moet ik, ook als gevaccineerde, een negatieve Covid-19 test kunnen tonen. Ik dacht dat we die prikken hadden gekregen, om niet steeds te hoeven testen. Ontzettend balen, want het is weer een hoop gedoe wat veel geld kost.
Na 50 minuten ben ik helemaal verstijfd van de kou, maar de bus rijdt keurig volgens de dienstregeling en brengt me in 20 minuten naar Berwick-upon-Tweed. De zon staat inmiddels laag aan de hemel. Het bus- en treinstation ligt hoog op een heuvel boven de rivier de Tweed. Lopend naar mijn AirB&B adres, zie ik bij het Coronation Park een doorkijkje richting de rivier. De laatste zonnestralen weerspiegelen schitterend op het water. En de weerkaatsende geluiden van wulpen, tureluurs, scholeksters en meeuwen laten me vol bewondering stilstaan. Wat een prachtig einde van de dag.