Om half 10 begint de dienst in St. Cuthbert’s. Voor Engelse begrippen aardig vroeg, de meeste diensten zijn om 10 of 11 uur, maar het is niet erg, want sinds ik langs het kustpad wandel, word ik elke ochtend rond half 8 wakker, dus alle tijd om ook nog even een ontbijtje te scoren. Als ik even na 8 uur de deur uitstap, is het stil in de straten van Amble. Gisteravond was het nog wat onrustig met lawaaierige pub bezoekers op straat, maar vanochtend heerst er een serene stilte. Zelfs de meeuwen, die ik elke dag wel hoor, hebben zich teruggetrokken. Er valt nu weinig voor ze te halen natuurlijk. Helaas is er ook voor mij weinig voedsel te scoren. Het enige zaakje dat open is, is de Newsagent, waar ik een kleffe bol kaas en tea-to-go koop. Een beetje verweesd loop ik daarmee een rondje door Amble, op zoek naar de kustpadroute die hier ergens langs de rivier de Coquet verder gaat.
Het is een zonnige zondagochtend en ik wandel een stukje richting Warkworth. Er is een afslag naar de Amble Marina, waar al meer mensen van de mooie ochtend genieten. Vandaar volg ik het smalle rivierpaadje (wat hier samenvalt met het kustpad) terug naar het centrum van Amble. Bij St. Cuthbert’s aangekomen, zie ik een paar mensen met mondkapjes op staan. Ik voel verschrikt in mijn zak. O, nee! Mijn mondkapje zit in mijn broekzak en vanmorgen heb ik mijn enige andere kledingset die ik bij me heb, aan: een lange trui met legging. Dus heb ik geen mondkapje bij me. Nu is dat ook geen verplichting meer, maar in sommige kerken of openbare ruimtes willen ze met mondkapjes op wat meer zekerheid bieden. Ik baal ervan. Er staat ook geen doos met wegwerp-mondkapjes bij de ingang. Ik verontschuldig me meteen, dat ik hem vergeten ben. “Geen zorgen”, zegt de vrouw bij de deur, “ga maar gewoon zitten, niks aan de hand.” Maar als ik zie dat iedereen de hele dienst lang het mondkapje ophoudt, en niet alleen bij verplaatsingen (wat gebruikelijk was in Nederland), voel ik me nog ongemakkelijker. Als ik me al geen gast voelde, voel ik me nu een vreemdeling van een andere planeet. Ik probeer me er overheen te zetten en te concentreren op wat er gezegd en gedaan wordt. De voorganger begint de dienst met de mededeling dat dit de laatste zondag is, waarin de 150-jarig-bestaan-feestelijkheden worden afgesloten. Daarom heeft hij een verrassing, de bisschop komt vandaag! Hij loopt naar achteren, doet een deur open en het is net of Sinterklaas wordt binnengeleid, compleet met mijter en staf. Ik moet een beetje grinniken om het typisch Engelse decorum. Maar de bisschop maakt meteen een grapje en laat zo ook de typisch Engelse houding zien, dat je het allemaal met een korreltje zout moet nemen.
De dienst laat ik over me heen komen. De organist, inderdaad dezelfde als gister, slaat zich kranig, maar duidelijk niet foutloos, door de muziek. Ik zing mee, lees mee, spreek de teksten uit waar dat van de gemeente gevraagd wordt, vier het Avondmaal, maar ergens wringt er iets. Ik erger me aan kleine dingen: waarom spreekt de ene vrouw die voorleest netjes bij de lessenaar in de microfoon en staat de ander voor in de kerk zonder microfoon letterlijk te schreeuwen. Al zijn er ook elementen die ik altijd waardeer in Engelse diensten: de afwisseling van personen die de dienst vormgeven: een voorlezer, een voorbidder, de bisschop die de preek doet. Allerlei mensen werken mee, daar houd ik van. Maar de preek van de bisschop, hoe lichtvoetig ook gebracht met een kwinkslag hier en daar, gaat grotendeels over mijn hoofd heen. Het avondmaal, hoe mooi ook om mee te beleven, voelt wat ongemakkelijk nu ik zonder mondkapje, tussen de gemaskerden door het gangpad naar voren moet.
Als ik na de dienst de kerk uitloop, voel ik me vooral verward. Ik had meer gemeenschapsgevoel verwacht, een stukje verbondenheid, omdat we hetzelfde geloof delen. Ik had verwacht me gesterkt te voelen in mijn geloof, of misschien geraakt, maar ik voel me geïrriteerd. Mijn overduidelijke vreemdelingschap heeft ook afstand gecreëerd. Daarbij vinden de kerkmensen hier het misschien ook lastig om met vreemde bezoekers om te gaan, net als wij in Nederland vaak. Het levert stof tot nadenken terwijl ik langs de Coquet rivier naar Warkworth wandel.
Ik merk dat mijn houding ten opzichte van de kerk ambivalent is geworden. Ik heb de kerk nodig om me te kunnen focussen op God en vind de gemeenschap met medegelovigen heel belangrijk, omdat je elkaar kunt bijstaan en scherp houden. Tegelijk voel ik steeds meer afstand tot de vormgeving van kerkdiensten en Bijbeluitleg. Dat proces is al een paar jaar gaande. Maar vooral tijdens de corona pandemie is het me steeds meer dwars gaan zitten. Ook het feit dat onze oudste zoon geen lid meer is van een kerk, speelt een rol. Ik voel me met hem verbonden en ben de dingen die in de kerk gebeuren daardoor met een kritischer bik gaan bekijken. Meer zoals een buitenstaander ernaar zou kunnen kijken. Ik krijg steeds meer moeite met de gereformeerde neiging om de Bijbel te verklaren en vast te leggen. Ik kan de weerstand, die ik daartegen ervaar, steeds moeilijker negeren. De grootste hobbel voor mij zit daar, waar de kerk claimt, als enige de juiste interpretatie van de Bijbel te weten. En dat vervolgens als waarheid van God verkondigen en uitleggen. Waar de tradities en regels bijna belangrijker zijn dan de Bijbel zelf. En vervolgens, als het ware op de troon van God gaan zitten om aan te wijzen wie er wel en wie er niet bij horen. Of wie bepaalde taken wel mag uitvoeren en wie niet. Dat maakt mij verdrietig en strijdt tegen alles waarvan ik geloof hoe God het heeft bedoeld en heilzaam is.
Nu de band met de kerk sinds de corona pandemie losser is geworden, merk ik dat mijn binding met de kerk is losgeraakt. De kerk was altijd mijn natuurlijke habitat. Kerkgang zat zo in mijn systeem, dat het normaal gesproken niet in me opkwam om niet te gaan. Maar tijdens de lockdowns moesten we verplicht thuisblijven. Dat was tegennatuurlijk, maar voelde tegelijk als een bevrijding. Opeens was er meer ruimte om zelf na te denken over wat ik geloof en hoe ik dat graag wil vormgeven. Laat de Bijbel zelf maar spreken, met niet teveel uitleg of interpretatie, denk ik nu vaak. En mag er alsjeblieft wat meer rust in een kerkdienst zijn, zodat ik zelf kan reflecteren op wat God in de Bijbel tot mij wil zeggen? Toen we afgelopen zomer weer naar de kerk mochten, merkte ik dat mijn hart er niet echt meer bij betrokken was en voelde ik afstand. Nu, tijdens mijn pelgrimage, ervaar ik dat gewoon stil zijn, knielen en bidden, zelf mediteren over een tekst of alleen een lied zingen mijn relatie met God zoveel meer versterkt. Dus daar wil ik in ieder geval mee doorgaan. Hoe dan verder met de kerk, als geheel en de diensten, daar ben ik nog niet uit.
Ondertussen loop ik Warkworth binnen, een schilderachtig stadje, waarvan het kasteel schitterend oprijst boven de monding van de rivier. Je ziet het al van verre liggen. Omdat ik vandaag niet verder over het kustpad loop, kan ik me uitleven op iets wat ik erg leuk vind, padvinderen: met de kaart in mijn hand probeer ik zo dicht mogelijk langs de Coquet rivier te blijven lopen. Dat is niet altijd makkelijk. Soms zijn paden niet toegankelijk, of staat er op de kaart wel een pad, maar is die er in werkelijkheid niet. Een paar keer moet ik daardoor over de steile rivieroevers omhoog klimmen en een gedeelte over de weg te lopen.
Het wordt helemaal leuk als ik dingen tegenkom, die je in Nederland niet vaak treft, zoals een ford, een doorwaadbare plaats in de rivier. Gelukkig ligt er ook een voetbrug naast, zodat ik met droge voeten naar de overkant kan. Als ik over smalle landweggetjes weer terugkeer naar Warkworth begint het te miezeren, dus trek ik mijn regenjas aan. Via de noordkant loop ik Warkworth weer binnen over een mooie Middeleeuwse brug.
Ik leun over de muur en kijk wat er onder me in de rivier gaande is. Er staat een reiger vlak onder de brug midden in de rivier naar vis te loeren. Een echtpaar komt van de andere kant over de brug aanlopen. Ze kijken ook even over de brugrand naar beneden. De vrouw spreekt me aan: “Je bent goed voor het weer gekleed.” “Ja, als je in Engeland gaat wandelen moet je op alle weersoorten voorbereid zijn, hè,” reageer ik. Zij zijn voor het eerst sinds anderhalf jaar een paar dagen op vakantie. Ze komen uit Londen, maar haar moeder woont in Sunderland en lijdt aan dementie, die heeft veel zorg nodig. Dus hebben ze haar tijdens de pandemie in huis genomen, anders konden ze niet voor haar zorgen. Gelukkig hebben ze geen covid gekregen. Ze vinden het erg mooi hier. Ook vragen ze belangstellend waar ik vandaan kom en waar ik naartoe ga. Ik vertel over mijn wandeltocht en dat ik ook de kerken langs de kust bezoek. “O, ja, daar houden wij ook zo van. Niet dat we religieus zijn”, zegt ze er meteen bij, “maar we houden van de serene sfeer. Durham Cathedral, ken je die? Die vinden we zo prachtig!” “Ja, daar ben ik een paar jaar geleden ook geweest en het is een van mijn favorieten!” reageer ik. “We woonden een gebedsdienst bij en vonden het zo bijzonder dat wij in een soort koepel van rust en vrede zaten”, vertelt ze verder, “terwijl de toeristen gewoon om ons heen liepen achter de pilaren.”
Die ervaring herken ik. Ik vind het ook bijzonder om de dagelijkse gebedscyclus in Britse kathedralen mee te maken. Ze gaan gewoon door, of er nu iemand is om mee te doen, of niet. Vaak inderdaad terwijl toeristen ook door de kathedraal lopen. Bijzonder vind ik ook de ervaring dat je als het ware wordt opgenomen in een eeuwenlange traditie van gebed. We staan al gauw een kwartier in de motregen te praten. “Je moet ook even in de St. Lawrence gaan kijken”, zegt zij, “Dat is een mooi kerkje, you’ll love it!” “Daar ga ik zeker naartoe.” zeg ik en voeg de daad bij het woord.
In de kerk klinkt zachte koormuziek. Er hangt een geur van opgebrande kaarsen. Een paar lampen branden en vlakbij de ingang is een gedachtenishoek ingericht met een ijzeren standaard waar kaarsjes branden en een paar stoelen bijstaan. Verder is het donker in de kerk. Hij is gebouwd in warm gele steen, die je hier veel ziet in de huizen en het kasteel. De kerk dateert uit de 12de eeuw en die eeuwenlange historie zie je in de verweerde muren en vloeren en voel je. Er is weinig opsmuk, met een eenvoudig altaar en een paar kleine gebrandschilderde ramen. Ik steek een kaarsje aan en kniel om te bidden. Al is het door de muziek wat moeilijker om me te concentreren.
Bij de ingang staat een banner met daarop vijf historische kerkjes, die langs de Northumberlandse kust staan, waaronder de St. Lawrence. De anderen staan allemaal ten Noorden van Alnmouth. Holy Trinity in Embleton; St. Ebba’s in Beadnell; St. Paul’s in North Sunderland bij Seahouses en St. Aiden’s in Bamburgh. Allemaal kerken, die hun deuren open zetten en bezoekers uitnodigen. Als ik de banner zie, voel ik mijn lijf tintelen van opwinding en daalt een zekerheid in mijn hart, dat ik die allemaal wil en ga bezoeken. Dat betekent verder gaan met mijn pelgrimage.
Eerst ga ik buiten op een bankje aan de rand van het oude kerkhof zitten met uitzicht op een paar prachtige taxusbomen vol met rode besjes om mijn geliefden thuis te bellen. Het is fijn om, na bijna een week hun stem weer te horen en even Nederlands te kunnen spreken. Gelukkig gaat het allemaal goed thuis en omdat Bert al had verwacht, dat ik langer zou willen blijven, vindt hij het geen probleem. We spreken af dat als ik de boot om kan boeken naar een week later, ik door ga. Als dat niet lukt, ga ik overmorgen terug naar Nederland. Het gesprek met thuis maakt dat ik daarna als op wolkjes loop. Ik ben erg dankbaar en besef dat het een voorrecht is om dit te kunnen doen en dat het thuisfront zo begripvol reageert. Maar vooral heb ik heel veel zin om door te gaan!
Ik duik de Hermitage Inn in voor een pot thee met een muffin. Vergenoegd zijg ik neer op een lange bank tegen de muur, waar allemaal kleine tafeltjes voor zijn geplaatst. Zodat er meerdere groepjes of stellen op de bank kunnen zitten. Links van mij zit een vrouw met een jongen een spelletje te doen – heel gezellig – en rechts van mij zit een wat ouder echtpaar allebei met een pint bier voor zich op tafel. Ik zet mijn rugzak, mijn trouwe reisgenoot, naast me op de bank. De vrouw rechts van mij kijkt af en toe mijn kant op.
Als mijn pot thee gebracht wordt, merkt ze op: “Die komt sneller, dan ons eten. Wij wachten al een tijdje.” Ik maak een verontschuldigend gebaar. Ze wijst naar mijn rugzak “Heb je een eind gelopen?” “Vandaag niet echt, maar deze week ben ik vanaf Newcastle langs de kust naar hier gelopen.” “Dat is knap, dat had ik nooit gedurfd.” reageert ze. “Ach”, relativeer ik, “je gaat gewoon lopen en je blijft lopen.” We spreken nog door over accommodaties. De enige reactie van haar man is steeds een knikje. Opeens wijst ze weer naar mijn rugzak en vraagt: “Are these all your worldly possessions – zijn dit al je wereldse bezittingen -?” Ik moet lachen “Nee, ik heb vandaag sowieso niet alles bij me, omdat ik vanavond terug ga naar mijn kamer in Amble en ik heb ook veel spullen thuis in Nederland. Maar voor deze week draag ik wel al mijn spullen met me mee, dus ja, het is zo’n beetje alles, wat ik bij me heb. Dat is best fijn en overzichtelijk. Eigenlijk kun je dan met heel weinig toe, is mijn ervaring.” “O, dat zou ik nooit kunnen”, zegt ze, “Ik heb wel twee koffers nodig voor een verblijf van een week.”
Het gesprekje heeft me weer bewust gemaakt van het feit dat ik maar weinig spullen nodig heb. Ik kan prima toe met weinig kleding, of verzorgingsartikelen. Het maakt het leven een stuk eenvoudiger. Eigenlijk zijn veel bezittingen vooral ballast. Je maakt je er druk om, je moet er iets mee. Als je het niet hebt, hoef je er ook niet over na te denken. Voorop gesteld dat je voldoende hebt om van te leven. Met die gedachten keer ik terug naar mijn kamer in Amble en kijk uit naar het vervolg van mijn pelgrimage!